In Stedenwijk wilde Joop een paleisje inrichten voor zijn Roemeense liefde Anna. Hoe zou ze het vinden? En haar twee dochtertjes? Zouden die zomaar bij een Amsterdamse buschauffeur in Almere willen gaan wonen? Inmiddels is Joop met pensioen, de kids de deur uit en luister ik een avond lang naar hun verhalen op de bank van hun Stedenwijkse paleisje.

Op hulptransport naar Roemenië

Joop: “In 1990 had een kerk gevraagd wie hulpgoederen naar Roemenië wilde rijden. Dus ik met een collega van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Amsterdam (GVB) in een klein vrachtautootje als vrijwilliger rijden. Vervolgens vroegen we collega’s om mee te doen en is het een uit de hand gelopen hobby geworden.

Ons verzamelpunt was een kerk in de stad Cluj-Napoca in Roemenië, want iedereen vertrok op een ander moment. Daar kwamen we met acht vrachtwagens bij elkaar en zouden we gezamenlijk terugrijden. Op een dag in 1996 waren wij de tweede die binnenkwamen, dus had ik tijd genoeg om me nog wat te vermaken in Roemenië. Overnachten kon ik in hun gemeenschappelijke slaapzaal voor bezoekers.”

Anna en de kerk

Anna: “Ik was al gescheiden en alleen met de twee kinderen. Ik werkte voor een liberaal-orthodoxe kerk, dus moest ik ’s zondags naar de kerkdienst, ook al had ik soms geen zin. Ook al hoorde ik rare verhalen over de voorgangers die elke zondag vertelden hoe ik moest leven. Ik had een orthodox-christelijke opvoeding gehad en dus altijd geleerd dat zij heiligen waren aan wiens woord ik me moest houden. Maar ondertussen ging een van hen met zijn schoonzus naar bed, kreeg ik opdracht om ongeletterde zigeuners minder hulpgoederen te geven dan op hun lijst stond en visten drie van hun vrouwen de mooiste kleding uit de hulpgoederen voor zichzelf. Dat vond ik heel erg, dus ik zei er wat van.

Ik kreeg te horen: “Jij hebt toch ook spullen nodig? Jij hebt toch ook twee kleine kinderen?”
Dat was natuurlijk wel waar: ik kreeg wel salaris, maar niet veel. Dus ik mocht van hen ook hulpgoederen meenemen die ik nodig had en later ook gedoneerd eten dat aan het einde van de dag niet verkocht was in hun tweedehandswinkel. Op die manier hielden ze mijn kritische mond dicht. En ik was vreselijk blij met alle spullen die ik gratis van hen kreeg bovenop mijn salaris. En als we in het weekend trouwerijen of andere feesten hadden, mocht ik vanaf de woensdag al meehelpen voorbereiden, zodat ik op zondag restjes mocht meenemen. Zo had ik regelmatig echt lekker eten voor mijn kinderen. Dus ook al was het met een heel dubbel gevoel, ik dacht uiteindelijk: ‘Laat ook allemaal maar, ik heb een job, ik krijg eten, ik krijg spullen die ik nodig heb. Zolang ik eerlijk ben, zoeken zij het zelf maar uit.’”

Dropjes veroveren een halve banaan

J: “Ik zat daar beneden wat te lezen, zag haar bovenlangs lopen en dacht: ‘Wat een leuke vrouw!’
Op een gegeven moment kwam ze naar beneden en ik vroeg of ze een paar dropjes wilde.”

A: “‘Black candy’ noemde hij het. Dat kende ik natuurlijk niet, dat is echt Hollands.”

“Zij met die dropjes weer naar boven. Een half uurtje later wam ze weer en bracht ze me een halve banaan.”

“Ja, dat was heel wat lekkerder dan die vieze dropjes van hem, ha, ha!”

“Ik vroeg of ze zaterdags misschien de stad in wilde. In gebarentaal, want ik sprak geen Roemeens en zij amper Engels. Later vroeg zij of ik die vrijdag, Goede Vrijdag, meeging naar de nachtdienst in de stad.

Ze kwam die vrijdagavond aanlopen met een buurmeisje dat goed Engels kon en wel wilde tolken. Het was een hele grote kerk, maar er kwamen zoveel mensen, dat we buiten moesten staan. Op de trappen stond de voorganger zijn preekdienst in het Roemeens te doen. Ik begreep er natuurlijk niks van. Dus alle gelegenheid om Anna mijn eerste zoen te geven, ha, ha. Afijn, om een uur of vier ’s nachts ben ik gauw weer mijn stapelbed in onze kerk gegaan, want ik kan in een orthodoxe kerk niet zomaar een hele nacht weg blijven, dat snap je, dat kán natuurlijk niet.”

A: “De volgende dag deden we paasboodschappen in de stad en dat was ook heel leuk.”

J: “Ja, want op de terugweg had ik vreselijke honger en het was wel een grote stad, maar er was dus niet op iedere hoek een snackbar, zoals in Nederland. Ik zag wel een groenteboer en die had dicht gesealde komkommers en bananen. Ik dacht: ‘Dat is veilig, dat kan ik eten.’
Dus wij onderweg naar huis alle drie komkommers en bananen snacken in plaats van friet, heel grappig.”

“En tussen Joops bezoekjes door schreven we brieven en af en toe konden we bellen bij mijn buurvrouw.”

“Dan spraken we een beetje Engels en dat ging steeds beter, want ik stuurde haar boekjes Engels-Nederlands, Roemeens-Engels, Roemeens-Nederlands, zodat ze een beetje Nederlands kon leren.

Als ik kom, dan blijf ik

J: Maar in die tijd mochten Roemenen alleen naar Nederland op vakantie komen op uitnodiging van een Nederlander met een vast woonadres op eigen naam. En na mijn scheiding had ik bij mijn ouders in Amsterdam gelogeerd en kon Anna dus niet uitnodigen. Ik probeerde een eigen huurwoning in Amsterdam te krijgen. Dat kon wel, maar dat was voor mijn doen veel te duur. En toen zag ik een advertentie in de krant: eengezinshuis in Almere met een maandhuur van €600 en de eerste maand gratis.”

A: “Kerst 1997 zei hij: ‘Kom voor een vakantie en als jullie het niet leuk vinden, breng ik jullie gelijk terug.’
Ik vond dat best een moeilijke beslissing. Want het was net na de revolutie in Roemenië. Ik hoorde verhalen over vrouwen die in het westen in de prostitutie terecht kwamen of andere gekke dingen. En hoe goed kende ik Joop nou? Dus ik had zoiets van: ik heb een job, een eigen flat, twee prachtige kinderen, alles wat ik nodig had en dat was al heel wat voor een alleenstaande vrouw in die tijd in Roemenië. Dus waarom zou ik dat allemaal riskeren? Ik zei: ‘Ik hoef niet zo nodig.’

Maar hij zei: ‘Ik kom nu al tweeëneenhalf jaar drie, vier keer per jaar hier. Dat is voor mij ook vermoeiend. En ik zou jullie ook graag zien in míjn dagelijkse wereld.’

Dus ik dacht: ik ga alleen en laat de kinderen bij mijn ouders. Als er dan iets naars gebeurt, dan gebeurt het met mij en niet met de kinderen. Dan zullen we zien wat er gaat gebeuren.

Maar Joop zei: ‘Nee, je komt mét de kinderen: jij een buitenlandvakantie cadeau, zij ook.’

Het was intussen twee jaar na onze eerste ontmoeting. Hij vroeg: ‘Zou je liever in een drukke stad of in een rustige stad willen wonen? En in een flat of in een gewoon huis met een tuintje?
Ik zei gelijk: ‘Een huis met een tuin!’
Want ik woonde in een flat in een drukke stad, terwijl ik me altijd had voorgesteld dat ik ooit een stukje grond achter mijn huis zou hebben om mijn groenten te verbouwen, dat leek me helemaal geweldig. Niet dat ik hier ooit een moestuin aanlegde, hoor, ha, ha.”

J: “Nou, dat was dus heel snel beslist. Ik naar de woningbouwvereniging, ingeschreven in Almere en drie maanden later kreeg ik de sleutel van dit huis in Stedenwijk, februari 1998. Ik knapte de boel een beetje op, maar nam nog niet echt de moeite om het in te richten. Want ik wilde gauw naar Roemenië om haar die formele uitnodiging te geven voor een vakantie in Nederland met de kinderen.”

“Het was een hele onderneming om met die uitnodiging visa te regelen: toestemmingsformulier door mijn ex ondertekend krijgen om de kinderen mee naar het buitenland te mogen nemen, ’s nachts naar Boekarest rijden, het bureaucratische gedoe van de aanvraag in die drukke stad… En dat naast werk, huishouden en gezin. Dan zo’n hele reis naar het westen, weer terug en misschien later nog eens… Eigenlijk wilde ik het niet allemaal nog eens hoeven doen en diep in mijn hart voelde ik al dat we misschien wel zouden blijven.

Want ondertussen hadden zijn vrienden natuurlijk allemaal leuke verhalen rondverteld, ook over ons, terwijl wij op dat moment nog geen officiële relatie hadden. Maar in de oren van mijn chef waren die verhalen langzaam uitgegroeid van een muis tot een olifant. En dat in een orthodoxe kerk… ik werd het zwarte schaap. Dus hij riep mij bij zich: ‘Wat heb jij precies met die man? Wie is dat precies?’
Daar kreeg ik echt genoeg van.”

J: “Dus zei ze: ‘Als we mee gaan, dan blijven we.’

Ik dacht: ‘Oh. Jee, dan moet ik nog van alles doen.’
Want ja: een school voor de kinderen, uitzoeken hoe dat werkte met verblijfsvergunningen én dan moest het huis vóór de zomervakantie ingericht voor een compleet gezin. En veel meer dan een bed en een tafel stond er nog niet in. Dus ik gauw terug naar Almere en me een slag in de rondte gewerkt. Ik heb zelf bedden gemaakt, meubels gekocht en alles hier zo’n beetje op poten gezet. Toen zij hier op 1 juli 1998 kwamen, was alles aanwezig van pannenlap tot beddensprei en alles wat daartussen zat. Nog niet helemaal zoals ik het hebben wilde, maar het kon. En zo zijn we dus in Almere gekomen.

De laatste trein vóór de vluchtelingencrisis

Anna vond het huis hier in Almere gelukkig een paleisje: ze had ineens een tuin, zolder, tweede toilet en een schuur. En waar ze het meest content mee was, was dat het warme water gewoon uit de kraan kwam.”
“Ja! Ik had in Roemenië een boiler op de kookplaat en daarnaast een kleinere kookplaat om op te koken. Het was een oude flat met verroeste waterleidingen van onder naar boven en in het water zat veel chloor. Als mijn onderbuurman zijn waterrekening niet betaalde, werd het afgesloten en kreeg ik ook geen water. Dan moest ik bij de buren naast mij, die aan een andere waterleiding zaten, een pannetje water gaan halen om toch te kunnen koken. Hetzelfde met de gasleidingen: als er eentje onderin niet betaalde, zat iedereen aan diezelfde leiding boven hem zonder gas. En door verkalking waren de waterleidingen steeds smaller geworden. Wanneer in de zomer de druk op het water minder was, kreeg ik er alleen druppels uit.”

“Kort na hun komst gingen we naar het politiebureau: ‘Kunnen we een verblijfsvergunning aanvragen?’
‘Natuurlijk kan dat, meneer.’
We hadden alle papieren bij ons, die man heeft wat formulieren ingevuld, weggestuurd en twee weken later lag hun verblijfsvergunning in de brievenbus mét recht om te gaan werken en naar school te gaan.”

“Ja, dat is nu ondenkbaar. Ik denk dat ik ‘de laatste trein heb gepakt’ vóór de vluchtelingencrisis, want alles ging zó soepel en snel. We hoefden niet eens eerst te trouwen of zo, niks.

Nederlands leren: Memostickers en Amsterdamse meezingers meebrullen

Achteraf leek het voor de kinderen, intussen acht en zeven, natuurlijk heel wat: ineens in een ander land met een andere taal bij een vreemde man in een ander huis…, maar het ging heel soepel.”

J: “Het zat gevoelsmatig goed. Want toen ik voor de tweede keer bij jullie thuis in Roemenië kwam, zeiden ze gelijk ‘papa’ tegen me, zonder dat Anna of ik ook maar iets hadden gevraagd of gezegd. Nou, toen raakten ze wel even wat bij me, hoor, poeh. En dat is altijd zo gebleven.”

“En Joop zegt intussen: ‘Het zijn míjn dochters’ en dat voelt voor iedereen gewoon helemaal goed.”

“En ik ben heel erg trots op ze. Eenmaal hier gingen we samen veertien dagen op stap en daarna moesten ze naar een opvangklas om Nederlands te leren. Het jaar daarop mochten ze al naar een gewone basisschool, hierachter. We hebben ze nergens toe gedwongen, ik heb alleen gezegd: ‘Als je niet naar school wilt, moet je gaan werken. Wil je niet werken? Dan ga je de volgende dag in militaire dienst.’
Dat was een goeie stok, want dat wilden ze niet. Dus hebben ze een diploma, een baan, een huis en een goed leven. Ze roken niet, drinken niet, nooit problemen; wat wil je als ouder nog meer? Dus ik ben heel erg trots op ze!”

“We hebben met onze verschillende mentaliteiten gewoon ons best gedaan en konden goed combineren: de één wat strenger, de ander meer open. Met een goed resultaat.”

A: “Om eerlijk te zijn, heb ik ze nooit gevraagd of ze zich hier thuis voelden. Want ik was voor het eerst buiten Roemenië in een vreemd land. Mijn Nederlandse lessen startten pas in januari, dus ik wist niet waar ik moest beginnen, wat ik moest doen. Ik was blij dat de kinderen naar school gingen, een zorg minder. In die tijd woonden er alleen Nederlands sprekende kinderen hier in de buurt. Geen probleem: ze speelden na school gewoon elke dag buiten met andere kinderen, hadden een goed contact en geen zin om alleen binnen te spelen. En na heel korte tijd konden ze zinnen maken en met Joop praten. Ik vond dat heel opvallend, het ging heel erg snel. Ze voelden zich hier volgens mij heel snel vertrouwd en thuis.

J: “Als de kinderen dat eerste half jaar thuis kwamen, gingen ze natuurlijk Roemeens praten. Ik zei: ‘Nee, je leert Nederlands op school, je praat ook Nederlands thuis.’
‘Ja, maar dan begrijpt mama me niet.’
‘Hoe meer Nederlands jij praat, hoe meer je moeder je gaat begrijpen.’
En ik had overal van die gele memostickers opgeplakt met de Roemeense én de Nederlandse woorden erop: provisiekast, koelkast, hagelslag, enz. Zo kon ze alles vinden.”

Ik kon dus pas in januari naar Nederlandse les, want in september zat alles al vol. Het was een groep van 15 mensen uit verschillende landen. Ik vond het wel leuk, we hadden een hartstikke leuke vrouw als lerares en aan het einde van het jaar kregen we onze certificaten. Ik kon nog een half jaar naar Amsterdam om grammatica en schrijven te verbeteren, maar ik vond dat ik genoeg Nederlands kon praten om te werken.”

A: “En ik zag een advertentie in de krant voor inpakwerk bij Van Lennep in Almere Buiten: ik solliciteerde en werd gelijk aangenomen. Daar werkte ik met een gezellige dikkerd. Ze kon in de pauze alle liedjes op de radio meezingen, nou ja, zingen was een groot woord – meer meeschreeuwen op zijn Amsterdams. Iedereen ging vanzelf met haar meedoen. En ze had altijd zoveel verhalen te vertellen; het was gewoon heel, heel erg gezellig en leuk. Ik heb er een half jaar met heel veel plezier gewerkt.

Daarna zei een Roemeense vriendin die vlakbij woont en bij ABN-AMRO werkte: ‘We zoeken mensen.’
Ik ben naar dat uitzendbureau gegaan, zei dat ik daar wilde werken en kon gelijk beginnen. Het was een cashcentrum, dus ik moest geld tellen. Behoorlijk veel vreemde valuta uit alle landen, want het was nog net een jaar vóór de invoering van de euro. En later ben ik in Weesp gaan werken, ook goed.

Almeers thuisgevoel: alsof ik een vakantiekamp oprij

J: “In het begin zaten de kinderen hier op school, ik had mijn werk in Amsterdam, Anna uiteindelijk in Weesp. En daardoor hadden we geen enkele behoefte om te verhuizen, we zaten hier lekker centraal. We hebben het huis een jaar gehuurd en daarna konden we het kopen. In vijf jaar tijd hebben we het vervolgens gerenoveerd, helemaal naar onze smaak. Ik heb hier echt mijn stekkie gevonden, hoef echt niet meer weg.”

A: “Ik heb nooit spijt gehad van mijn vertrek uit Roemenië, heb nooit terug gewild, echt nooit. En ik heb me ook nooit ‘niet thuis’ gevoeld hier in Almere. Volgens mij heeft ‘je thuis voelen’ te maken met hoe je je voelt tussen je eigen vier muren. Alles daarbuiten is tijdelijk, maar in je huis kom je altijd weer terug. En daar maak je het zelf gezellig, zodat je je thuis kunt voelen. Dat heb ik altijd heel bewust gedaan met Joop en de kinderen: ’s avonds aan tafel zitten en kletsen over hoe de dag was. Dat is heel belangrijk voor mij. En nog steeds nu de kinderen het huis uit zijn, vraagt Joop elke avond als ik thuis kom: ‘Hoe was je dag?’
Ik ben altijd zó blij, wanneer ik thuis kom. Soms zegt mijn chef vijf minuten eerder dan normaal: ‘Ga maar lekker naar huis.’ Nou, mij hoef je dat geen twee keer te zeggen: ik pak mijn spullen en ga naar huis. Heerlijk.”

J: “We vinden het hier ook fijn, omdat het hartstikke rustig is: geen druk verkeer voor je deur. Toen ik nog werkte, had ik de hele dag in dat drukke, Amsterdamse verkeer gezeten. Wanneer ik dan ’s avonds Almere binnenreed, kreeg ik het gevoel alsof ik een vakantiekamp op kwam rijden: heerlijk rustig, geen druk verkeer voor je deur. En daar geniet ik nou nog steeds van.”

A: “Toen de kinderen nog thuis woonden, wandelden we soms van hier langs het Weerwater naar restaurant Atlantis. Heerlijk zo’n uitje dichtbij: mooie wandeling, gezellig samen uit eten. Nou is het hier in twintig jaar ook wel drukker geworden, de veranderingen gaan me eigenlijk veel te hard. Maar ja, er blijven meer mensen komen die ook een huis en werk willen. Iedereen is van mij welkom, er is ruimte voor iedereen. Je groeit toch mee, je went eraan en in ons buurtje is het nog steeds heerlijk rustig. Almere blijft echt mijn thuis.”

Zonder pannenkoek naar huis

J: “Ik hoef hier niet veel mensen te kennen om me thuis te voelen. Ik kom thuis, doe de deur achter me dicht en daar houdt de wereld dan even op. Dan heb ik mijn wereld binnen, dan ben ik thuis. Ik heb niet zo’n behoefte aan mensen om me heen. Degene die wil komen, is welkom, maar zo niet, is het ook goed.”
A: “Daar had ik in het begin best moeite mee. Want wij waren heel open ingesteld en ik kende alle mensen in mijn flat. Was de olie of de suiker of de rijst op, dat liep ik gewoon even naar de buurvrouw om wat te lenen, dat kon altijd en andersom ook. Iedereen probeerde elkaar altijd te helpen waar mogelijk. Rook het dochtertje van de buurvrouw dat ik pannenkoeken aan het bakken was? Nou, dan liep ze even binnen om ook een pannenkoek te halen, prima, gezellig.

We moesten heel erg wennen dat het hier anders ging. Joop kende hier niemand, ik kende niemand en we zagen hier in de buurt dat soms weken lang niemand de deur open deed. Dat vond ik wel eng en vreemd, niet leuk. En mijn kinderen gingen bijvoorbeeld een keer buiten spelen en waren blijkbaar bij een vriendinnetje thuis naar binnen gegaan. Op een gegeven moment komen ze allebei met een lang gezicht thuis, verdrietig. Ik vraag: ‘Wat is er aan de hand?’
‘Ja, we moesten weg, naar huis.’

‘Waarom?’
‘Ze moesten eten en ze gingen pannenkoeken eten!’
‘Hebben jullie niets gehad?’
‘Nee.’
Nou ja, je begrijpt dat ik binnen no-time zo’n stapel pannenkoeken op tafel had staan. Ik zei: ‘Kom maar eten en vraag je vriendinnetjes er ook maar bij, allemaal.’
Dat je een kind weg stuurt en dan zelf pannenkoeken gaat zitten eten, dat konden wij echt niet begrijpen. Maar OK, daar hebben we ook mee leren omgaan.”

Toch een vriendenkring

J: “De kinderen zaten op school bij een andere Roemeense jongen. Wij via die jongen contact gezocht met zijn moeder: bleek ook getrouwd met een Nederlandse man. Via hen gingen de contacten weer verder en zo kwamen er steeds meer Roemenen in onze vriendenkring, al dan niet met Nederlandse man.

En een oud-collega die ook in Almere woont, vroeg of ik zin had om mee te gaan naar een kaartavondje, klaverjassen. Dat doe ik nog steeds. Ben ook zelf een keer naar Buurthuis Kolkzicht gegaan en daar bleek ook zo’n een kaartclubje. Heb zelfs de coördinatie vier jaar gedaan, maar op een gegeven moment had ik geen zin meer in dat geregeld en ben ik daar gestopt. Dus ik heb nu nog één kaartavond in de week over.”

A: “Maar ons huis, de buurt, onze vrienden, de rust, alles maakt eigenlijk dat ik me in Almere thuis voel.”

Dit is het verhaal van: Joop en Anna
Dit verhaal is geschreven door: Katja Urban

.