Tijdens mijn wandeling door het centrum van Almere Stad deze dinsdagmiddag, schijnt de zon met volle kracht. Ze heeft wat in te halen na ruim twee dagen overvloedige regenval. Twijfelend of ik ergens zal gaan zitten, kijk ik al slenterend om mij heen. Als ik langs de boekhandel loop, zie ik dat het gezellig druk is in Boek & Boon, het barista-achtige cafeetje dat sinds een jaar in de boekhandel gevestigd is. De zon schijnt uitbundig naar binnen, maar er zijn enkele plekken aan de grote tafel waar ik in de schaduw kan gaan zitten, hetgeen mijn voorkeur heeft. Ik loop naar binnen, wil plaats nemen, maar zie een oude bekende aan de andere kant van de tafel. Hij leest een populair Nederlands krantje. Ik geef hem een hand en schiet bijna automatisch in de Suburbiaverhalenmodus. Tijdens het handen schudden worden door ons geen namen genoemd. Hoe hij heet, weet ik niet meer, maar daar kom ik wel achter. Eerst maar eens vragen of hij mij wil vertellen over zijn geschiedenis met Almere en eens aan hem vragen of Almere zijn thuis is. Ik ga tegenover hem zitten.
Ik ken hem van de ijskar, de kiosk en het paviljoen Di Lago aan het strand van Almere Haven. Ik heb negentien jaar in Almere Haven gewoond. Het is een aimabele, niet zo grote man, met keurig gekamd, witgrijs haar, een gemêleerd licht- en donkergrijze snor en donkergrijze, borstelige wenkbrauwen. Hij kijkt je bedaard aan, door of over zijn bril. Gavino Seddaiu heeft een lichte, Mediterrane teint, hetgeen vanzelfsprekend is voor iemand die op Sardinië is geboren.
Ondanks de warmte door de zon, die volop door de grote ramen op Gavino schijnt, is zijn blauwe blouse volledig dichtgeknoopt en draagt hij een warm grijs vest. Hij spreekt uitermate charmant Nederlands, vooral dankzij het fraaie accent dat hem verbindt met zijn roots.
Op zijn negentiende is Gavino vertrokken uit Alà dei Sardi, een dorpje met bijna tweeduizend inwoners op zevenhonderd meter hoogte in het Noorden van Sardinië. Hij vertrok omdat hij werk zocht. Er was op Sardinië in die tijd weinig werk. In die tijd had je, als minderjarige, nog een handtekening van je vader nodig om te mogen vertrekken naar het buitenland. Zijn vader had aarzelingen, maar werkte mee. Tot zijn eenentwintigste is hij ieder kwartaal naar de vreemdelingendienst gegaan om aan te tonen dat hij in Nederland was. Toen hij eenentwintig jaar was kreeg Gavino een onbeperkte verblijfsvergunning. Hij is nog altijd Italiaan en is nooit genaturaliseerd. Door de open grenzen binnen de Europese Unie is het nu niet meer nodig om van nationaliteit te veranderen.
In 1964 is hij met drie vrienden van Alà dei Sardi per schip en per trein naar Milaan vertrokken, omdat het werk in het buitenland vanuit Milaan geregeld werd. Hij vertelt dat ze in Milaan twee dagen moesten wachten, maar er werd onderdak voor hen geregeld en ze kregen zakgeld. Ze werden in Milaan gekeurd om in aanmerking te kunnen komen voor een contract in Nederland. Je moest jong zijn, ongetrouwd en gezond. Vanuit Milaan reisden ze naar Nederland, omdat in Nederland een tekort aan arbeidskrachten bestond in die jaren. In Utrecht hoorden ze waar ze konden gaan werken. Gavino en zijn vrienden kwamen terecht in Enschede. Gavino werkte een jaar in de textiel.
Gavino: “Na een jaar wilde ik wat anders, maar ik wist niet precies wat en teruggaan kon niet. Ik kon met vakantie naar huis, maar dan had ik iedere keer een speciaal stempel nodig als vakantieganger. Als ik dat stempel niet had, zou ik bij terugkomst op Sardinië worden opgepakt, om na enkele weken in de gevangenis te worden doorgestuurd voor de militaire dienstplicht. Vrienden van mij is dat overkomen, omdat ze dachten dat ze er mee weg konden komen.” We bestellen een cappuccino en een thee en wachten even tot het gebracht is.
Ach, gewoon doen. Het wordt toch niet gehandhaafd, in ieder geval niet door mij, want zeg nou zelf wat is een koek en zopie zonder Berenburg?
“Na Enschede ben ik gaan varen”, zegt Gavino, “maar drie maanden later was ik nog steeds zeeziek en ben ik weer aan wal gestapt. Ik kwam in Amsterdam terecht en ging op straat op zoek naar werk. Af en toe had ik een baantje, maar steeds voor korte tijd. Eind 1966 had ik een gesprek voor een baan in het Amstel Hotel en tot mijn grote verbazing werd ik aangenomen. Ik moest onderaan beginnen, al had ik enige ervaring in de keuken, maar ik wist toen ik begon in het Amstel Hotel niet eens wat sperzieboontjes waren”, zegt Gavino lachend.
“Na zestien maanden was het weer tijd voor iets anders. Dankzij een prachtig getuigschrift met als titel Demi-Chef, kon ik daarna overal aan de slag.”
In 1968 kwam Gavino in dancing Femina op het Rembrandtplein zijn vrouw tegen. Ze was er met twee vriendinnen. De dames hadden een briefje van vijfentwintig gulden, maar dat was te groot om te kunnen betalen. De barman nam het niet aan. Gavino stelde voor dat hij het voor ze zou gaan wisselen. De dames vertrouwden Gavino, die ze nog nooit eerder hadden ontmoet, blindelings. Toen hij zich even later meldde met het gewisselde geld, was hij in hun ogen een betrouwbare gentleman. En met Hellij, een van de drie, is hij later getrouwd.
“Ik ging bij het Esso Motor hotel werken”, vertelt Gavino. “Tegenwoordig is dat het Holiday Inn vlakbij de Rai. Daar heb ik twee jaar gewerkt om vervolgens over te stappen naar het Okura hotel. De onderdirecteur van het Amstel Hotel was directeur van Okura geworden. Hij zei dat hij mij in de bediening wilde hebben. Na een jaartje Okura wilde ik toch iets anders en heb ik tien jaar in de bar gestaan van Arti et Amicitiea. Dat was een bijzondere en boeiende tijd. Er kwamen veel bekende Nederlanders. Vooral schrijvers, zoals Harry Mulisch met zijn stinkpijp, maar ook journalisten, belangrijke zakenmensen en politici. Een bekend televisieprogramma uit die tijd, “Welingelichte Kringen”, werd er wekelijks opgenomen.” Gavino lacht even en zegt: “Iedereen had een eigen rekening op zijn achternaam, maar ik kon die namen niet zo goed onthouden en moest steeds weer vragen hoe ze heetten. Sommigen vonden dat vervelend, maar de meeste mensen lachten er om en gaven hun naam nog eens op. Ze begrepen dat de namen voor mij niet altijd duidelijk waren.”
Ik vraag Gavino om te vertellen over de verhuizing in 1982 naar Almere. Gavino zegt: “We woonden in Amsterdam Noord en mijn vrouw wilde graag naar Almere. We hadden een bescheiden portiekwoninkje aan de Wieringerwaardstraat in Amsterdam. In Almere was ruimte en waren er huizen met tuinen. De woningen waren er groter en goedkoper dan in Amsterdam. We wilden al veel eerder naar Almere, maar onze zoon zat nog op de basisschool.” Er wordt gevraagd of we nog iets willen drinken, maar we willen beiden even niets. omdat we te diep in het verhaal zitten.
“Toen we op zoek gingen naar een huis in Almere”, vervolgt Gavino, “bleek dat de wachtlijst erg lang was en het kon wel drie jaar duren voor we een woning kregen. In die tijd was Han Lammers landdrost van de Zuidelijke IJsselmeerpolders en daarmee min of meer de baas van Almere. Lammers was een regelmatige bezoeker van Arti et Amicitiea. Ik sprak Lammers aan bij de bar en vroeg hem waarom ik zolang op een woning moest wachten. Hij erkende het probleem, maar zei dat hij er niets aan kon doen. Een half uur later tikte hij op mijn schouder en vroeg mij een velletje papier en een pen. Hij schreef iets op en vouwde het briefje dicht. Daarna deed hij het in een enveloppe die hij dichtplakte. Ik mocht het niet lezen. Lammers zei dat ik met die brief naar gebouw Meerestein moest gaan in Almere Stad. De volgende dag gingen mijn vrouw en ik naar Meerestein en een week later hadden we een huis in de Bosgouw in Almere Haven.”
Ik loop naar het barretje van Boek & Boon en bestel twee thee, want nu zijn we er wel aan toe. Als ik weer zit, gaat Gavino verder: “Eind 1982 nam ik ontslag bij Arti et Amicitiea. Na het overlijden van de voorzitter werd het bestuurlijk chaotisch en er was veel onduidelijkheid. Daar kon ik niet tegen. Ik besloot als zelfstandig ondernemer verder te gaan. Een beetje ondernemer was ik al, want ik had sinds eind jaren zestig een vergunning om ijs te verkopen op vaste standplaatsen in het centrum van Amsterdam. Ik stond in het Vondelpark, op het Leidseplein en andere drukke stekkies in de stad. Meer dan vijf weken per jaar ijs verkopen zat er niet in, maar je kon er in korte tijd goed mee verdienen. Ik heb het negentien jaar gedaan. Pas toen het werk in Almere uitbreidde ben ik met het ijsverkopen in Amsterdam gestopt.”
“Wanneer ben je begonnen bij het strand van Almere Haven?”, vraag ik Gavino.
Gavino: “In 1983 kreeg ik voor de zomermaanden een vergunning voor een ijskarretje bij het strand van Almere Haven. Niet veel later werd ik gebeld door een ambtenaar van de Rijksdienst voor de Zuidelijke IJsselmeerpolders (ZIJP). Ze zochten een ondernemer om een kiosk uit te baten aan het strand van Almere Haven. We hadden een paar gesprekken in een groot wit gebouw in Lelystad. Er waren wel dertig gegadigden, maar ze wilden mij hebben.
“In 1984 begon ik met de kiosk aan het strandje net buiten de dijk van Almere Haven. Ik verkocht frites, broodjes, drankjes zonder alcohol, koffie, thee en ijs. Het was nog geen vetpot, want in de koude maanden had ik geen werk. Gelukkig had mijn vrouw een baan.”
We worden afgeleid door de manager van de baristabar die geïnteresseerd meeluistert. We raken in gesprek over het schrijven van verhalen en boeken. Ik ga na enkele minuten snel verder met Gavino, want de boekhandel gaat bijna dicht.
“Soms leek er niets te kunnen, vanwege de regeltjes”, zegt Gavino, “maar als het er op aan kwam, kon er vrij veel. Tijdens de strenge winter van 1985 en 1986 kon er twee weken worden geschaatst op het water aan het strand van Almere Haven. Almere wilde zichzelf promoten en er werd veel aandacht aan besteed, maar ik moest de vele bezoekers die dat trok vaak teleurstellen, omdat ik geen alcohol mocht verkopen. De mensen wilden een drankje dat paste bij het schaatsen en hen de snijdende kou deed vergeten. Natuurlijk was er erwtensoep en warme chocomel, maar geen Berenburg, glühwein of Jägermeister. De gemeente Almere (sinds 1986 gemeente) wilde de vergunning niet aanpassen, ook niet voor een paar weken.”
Gavino drinkt zijn kopje leeg en zegt: “Er was al twee dagen geschaatst toen er een agent langs kwam. Hij vroeg hoe het ging. Ik zei dat het prima ging , maar dat veel mensen om Berenburg en Jägermeister vroegen en dat ik nee moest verkopen. De agent deed zijn hand voor zijn ogen met de vingers wijd open en zei: ‘Ach, gewoon doen. Het wordt toch niet gehandhaafd, in ieder geval niet door mij, want zeg nou zelf wat is een koek en zopie zonder Berenburg?’ Het is grappig om te horen dat nu, 33 jaar later, Gavino nog steeds met zijn Sardijnse-Italiaanse tongval “Koekje en Zoopie” zegt. Hij heeft het nog even kort over de Friese schaatscultuur, waarop ik hem een boek beloof over acht eeuwen schaatsen in en rond Amsterdam. Ik heb er nog een paar liggen. “Wat de gemeente wel goed deed”, zegt Gavino, “is het aanleggen van verlichting voor de ijsbaan. Dat werd snel geregeld.”
We praten over de kiosk met het kleine overdekt terras, waar een walmende en stinkende petroleumkachel het vaste publiek van ongeveer vijftien mannen en vrouwen een achttal jaren verwarmde. Er werd in die tijd nogal gezond en stevig gedronken, volgens Gavino.
In 1992 kwam er grond bij in erfpacht en mocht de kiosk worden uitgebreid naar het huidige paviljoen. Het paviljoen kreeg de naam Di Lago, wat ongeveer ‘van het meer’ betekent, omdat Gavino het woord “Di” beter vond klinken. Gavino heeft spijt dat hij niet direct een groter paviljoen heeft gerealiseerd, want dat mocht. Hij had toen onvoldoende geld en leningen waren duur. Later had het ook nog gekund, maar het is er nooit van gekomen.
Di Lago bood Gavino de gelegenheid om langer open te zijn en met een volledige vergunning nam de omzet flink toe. Het draaide vanaf het begin goed. Door evenementen van de gemeente, het stoomfestival en de triatlon waren er dagen bij dat een halve maandomzet werd gedraaid. Het paviljoen werd steeds vaker gebruikt voor feesten en partijen, met de gemeente Almere en Almeerse bedrijven als belangrijke klanten.
Soms ging het mis, zoals in die ene zomer, toen op een dag niet ver van Di Lago een grote zeecontainer werd geplaatst. Bij navraag bleek dat de container bedoeld was voor de berging en verhuur van kano’s. Daar hadden ze een vergunning voor. Ze verkochten in strijd met de vergunning eten en drinken en daar had Di Lago last van. Gavino heeft een advocaat moeten inschakelen om zijn gelijk te halen. Niet lang na de rechtszaak was de container weer net zo plotseling verdwenen als ze gekomen was.
In april 2013 heeft Gavino Di Lago verkocht en is hij eindelijk met pensioen gegaan na bijna vijftig jaar hard werken. Een maand later is zijn vrouw helaas overleden.
“Ben je thuis in Almere, of wil je terug naar Sardinië”, vraag ik Gavino.
Hij denkt even na en zegt dan: “Ik woon al bijna vierenvijftig jaar in Nederland, waarvan zestien jaar in Amsterdam en zesendertig jaar in Almere. Als je meer dan vijftig jaar in een ander land woont, wordt je deel van dat land. Mijn zoon woont hier, ik heb hier mijn vrienden en de mensen kennen mij. Helaas zijn veel vrienden en bekenden de afgelopen jaren overleden, maar er zijn er nog genoeg over. In Alà dei Sardi ken ik alleen mijn broer. De andere familieleden zijn er niet meer. Ik ben al zo lang weg van Sardinië, dat bijna niemand mij daar nog kent, ook al ga ik er nog steeds ieder jaar naar toe.”
“Waar is je thuis?”, vraag ik hem nog eens.
Gavino’s antwoord is toch tweeledig: “Mijn thuis is Almere, maar…, ik ben en blijf Sardijn.”
Dit verhaal is geschreven door Meander.