Daar zaten we dan, die eerste avond in Almere, op de bank tussen de nog onuitgepakte dozen. Het was stil in huis, onze dochters logeerden bij opa en oma en ook buiten was het doodstil. Wij als bewoners van het centrum van Amsterdam waren dat wel anders gewend. Hier geen trams die over de brug denderden, geen klok van de Muiderpoort of het geschreeuw van de apen in Artis. Het was gewoon beangstigend.
Het was nooit ons plan geweest om Amsterdam de rug toe te keren, maar we hadden de tijd niet mee. We hoorden bij de babyboomgeneratie en die was massaal op zoek naar woningen die er niet waren. Als je niet teveel verdiende, kon je terecht bij het CBH, het Centraal Bureau Huisvesting dat de woningen in Amsterdam toewees, maar als je inkomen boven de grens uitkwam, dan moest je het zelf maar uitzoeken. Inwonen bij ouders of familie of ergens anders een kamer of zolder proberen te huren. Kortzichtig heeft Amsterdam in die jaren bijna zijn hele middenklasse de stad uitgejaagd. Toen ze er jaren later achterkwamen dat het niet zo slim was geweest, probeerden ze via het Groot-Amsterdam-plan de bevolking van o.a. Almere weer bij de stad in te lijven, maar daar was Almere gelukkig niet van gediend.
Zo verdween de één na de ander van onze familie- en vriendenkring naar Purmerend, Heerhugowaard, Lelystad en tenslotte ook Almere. Wij hadden het probleem al een tijdje aan zien komen en ons gemeld als geïnteresseerden voor Almere. Wij woonden helemaal niet zo slecht in de Plantage, waar we de helft van een dubbel benedenhuis huurden, maar het was natuurlijk wel onderhuur en dat geeft toch onzekerheid. Toen we kinderen kregen, begon ook het drukke verkeer ons op te breken. Met twee kleintjes op de fiets was nog te doen, maar hoe moest dat als ze groter werden? Ik manoeuvreerde langs de grote vrachtwagens met hun hoge wielen en vond dat best eng en dan hadden we in die tijd nog niet eens gehoord van het gevaar van de ‘dode hoek’ van die bakbeesten. Ik zag mijn buurvrouw met één kind achterop en het andere op een klein fietsje ernaast en dacht: ‘dat wil ik niet!’
Daar zaten we dan in Almere-Haven. Het was 1978 en Almere was nog geen twee jaar oud. De 3500ste inwoner werd verwacht en om ons heen lag één grote zandvlakte. Als het waaide, stoof dat om je oren. Het had natuurlijk wel iets avontuurlijks, zo’n nieuwe stad waar alles nog opgebouwd moest worden. Het openbaar vervoer beperkte zich tot bus 60 naar Amsterdam en bus 61 naar Bussum. De trein kwam pas jaren later, maar ach, eigenlijk viel dat allemaal wel mee. Je went er snel aan dat niet op iedere hoek een tram- of bushalte te vinden is. Wat opviel was dat er bijna geen vogels waren. Mussen en meeuwen en daar hield het mee op. De herfst kwam en opvallend was de dikke mist die heel vaak in de polder hing. Mijn ouders zouden op bezoek komen en daar keek ik naar uit, maar ze belden dat ze het niet aandurfden vanwege de mist. Mijn broer kwam voor het eerst kijken waar ik nu woonde, maar ik kon hem niets laten zien, want de mist was zo dik dat je zelfs de daken van de huizen niet zag. En toen moest de winter nog beginnen.
Dat was de beruchte winter van 1978/’79 die de meeste mensen van onze leeftijd nog wel op hun netvlies hebben staan. Het werd onze vuurdoop, al is het woord ‘vuur’ hier een tikkeltje misplaatst. Het werd koud, ijzig koud en de winter duurde lang, heel erg lang. Wij woonden in het centrum van Haven boven de winkels en van de kou hadden wij daar geen last. Wel vervelend was het dat er brand uitbrak in een trappenhuis verderop. De brand was snel geblust, maar de hydrofoor-installatie raakte daardoor beschadigd. Nu had ik daar nog nooit eerder van gehoord, maar zo’n installatie zorgt ervoor dat het kraanwater omhoog gepompt wordt en als die uitvalt, komt er geen water meer uit de kraan. Dat gebeurde dus terwijl buiten de sneeuw tot bergen werd opgeblazen. Gelukkig hebben we een boiler, dacht ik, met 80 liter warm water, want onze kinderen waren 5 en 2 jaar oud en het is toch wel handig als je die kunt wassen. Ik kwam er snel achter dat zo’n boiler ook waterdruk nodig heeft en zonder druk geen druppel warm water afgeeft. De brandweer kwam en opende de brandputten in de straat. Alle bewoners van het centrum kwamen met emmers en jerrycans en sjouwden er door de kou mee terug naar huis. De tweede dag kwam de brandweer terug, maar toen waren de putten bevroren en moest iedereen naar de andere kant van het centrum, want gelukkig waren er daar ook een paar. Langer duurde het gelukkig niet. De blokverwarming begaf het en werkte een paar dagen niet, maar omdat de huizen goed geïsoleerd waren, overleefden we dat ook wel. Twee dagen kon mijn man niet naar zijn werk op school in Amsterdam, omdat vanwege extreme ijzel de bussen niet konden rijden.
Maar het allerergste was de sneeuwstorm van 14 februari 1979. Ik was die ochtend met kinderen op de bus gestapt om naar de school van hun vader te gaan waar een uitvoering zou zijn. In de bus sloeg bij mij de twijfel al toe. We reden over de Gooimeerdijk – de A6 was er nog niet – en ik zag de sneeuwstorm aanzwellen. Terug konden we niet meer en ik hoopte er maar het beste van. Bus 60 had in die tijd zijn eindpunt op het Westeinde naast de De Nederlandse Bank. Net was ik uitgestapt toen ik mijn man, die op weg was naar huis, zag aan komen lopen. Vanwege het slechte weer had de school de leerlingen eerder naar huis gestuurd en de voorstelling ging niet door. Meteen de bus dan maar weer in en terug naar huis; maar zo gemakkelijk zou dat niet gaan. Bij Muiden op de brug viel alles stil en ook de bus kon niet verder. De chauffeur had via de radio gehoord dat verderop auto’s in de sneeuwhopen waren vastgelopen en dat er voorlopig geen oplossing kwam. Op een gegeven moment begon onze jongste, net
zindelijk, te piepen dat ze moest plassen. Daarvoor naar buiten gaan, was geen optie; het was veel te koud. Na twee uur in de bus, zonder uitzicht op verbetering, besloten we uit te stappen en naar Muiden te lopen. De chauffeur gaf als tip dat bus 61 uit Bussum nog wel reed, dus als we bij het busstation net over de Hollandse Brug konden komen, hadden we een kans. Daar stonden we dan in de sneeuwstorm onderaan de trappen van het talud, Muiden leek ineens wel heel erg ver, maar meteen kregen we een lift aangeboden van een meneer die via Muiden zou rijden. Toen hij hoorde dat we naar Almere moesten, zei hij dat we mee konden rijden tot de rotonde net over de brug waar hij via de Oostvaardersdijk naar Lelystad moest. We besloten het erop te wagen om bus 61 te bereiken. Toen we uitstapten stonden we in een zo’n zware sneeuwstorm dat we bijna geen hand voor ogen zagen. ‘De eerste de beste auto, die deze kant op komt, houd ik aan’, zei mijn man. ‘Die neemt ons maar mooi mee.’ Even later doemden er lichten op. De auto stopte en toen pas zagen we dat het de politie was. ‘Stap maar in’, zeiden de agenten, ‘we brengen jullie wel thuis.’ Onderweg zat de jongste steeds te piepen: ‘ik plas in mijn broek’ en snel schoof ik wat schone kleren onder haar, maar ze hield het vol. Nooit eerder was ik zó blij om thuis te komen. Het was een vuurdoop om nooit te vergeten.
Dit is het verhaal van: Marietje
Lid van Scripta Manent