In 1950 werd ik geboren en groeide groot in de Orteliusstraat in Amsterdam West, nabij de Erasmusgracht. Het was een leuke straat en er was een goed contact met tal van buren. Dat het ook nu nog een straat is waar mensen met plezier wonen bleek uit het feit dat er een aantal jaren geleden een boekje verscheen met verhalen over deze straat van zowel ‘oude’ als ‘nieuwe’ bewoners. Desondanks was ik dolgelukkig toen ik in 1968 een kamer kreeg in de Utrechtsestraat. Op enig moment leerde ik mijn man kennen en hij kwam daar ook wonen. Aangezien het een zeer verwaarloosd huis was en wij op een dag door de vloer zakten werd het tijd om stappen te ondernemen om daar weg te komen. Gelukkig kregen wij in 1978 een huis aangeboden in de Huidenkoperstraat, dat in dezelfde buurt ligt. Ook dit huis was zeer verwaarloosd maar na een jaar hard werken was het helemaal ‘ons’ huis en we woonden er met veel plezier.
Gaandeweg begon bij mij het verlangen te komen naar een tuin of een balkon zodat je je niet iedere keer op drukke snelwegen of treinen moest begeven om te genieten van ‘het groen’. Een Volkstuin leek mij iets heerlijks dus togen wij naar Ons Buiten, nabij het Nieuwe Meer. De mevrouw die ons te woord stond vertelde ons dat de wachttijd 13 jaar was en dat er in Almere een Volkstuinencomplex was gekomen waar je zo een stuk grond kon bemachtigen. De volgende dag al gingen wij daar kijken. Het regende en er stond een gure wind. We zagen wat huisjes staan op een enorme vlakte voornamelijk begroeid met riet, brandnetels, kweekgras en onkruiden. Toch voelden wij ons onmiddellijk thuis en verbonden met de omgeving en de mensen die we daar spraken en we gingen op zoek naar een plek waar wij wilden gaan tuinieren. Een zandheuvel gaf aan waar het huisje moest komen te staan en paaltjes in de grond de oppervlakte van de tuin. Wij zetten onze tent neer en gingen aan de slag, daarbij alle beginnersfouten makend van een onwetende en ongeduldige tuinder, zoals het planten van snelgroeiers. Na een paar jaar stond er een huisje en begon het een tuin te worden. Ik kan mij nog goed herinneren dat ik na het boodschappen halen, mijn fiets tegen het huisje zette en het mij voelde alsof de bomen mij verwelkomde. Een diep gevoel van intens geluk kwam over mij heen.
In ons huis in Amsterdam mistten wij eigenlijk een extra kamer en we besloten om te gaan verhuizen. Hoe heerlijk het ook was op de Volkstuin; in Almere wilde ik niet gaan wonen. Daar wilde je immers nog niet dood gevonden worden, het was er saai en noem alle vooroordelen die er waren en er nog steeds zijn t.a.v. Almere maar op. Amsterdam viel af want Robin had er geen zin in om weer te gaan verbouwen of om op een bovenwoning te gaan wonen. Haarlem leek een goede plek. Er deed zich iets eigenaardigs voor. Aangezien wij zeer kritisch keken naar Almere viel het ons op dat er van andere steden ook niet veel overblijft als je met kritische blik naar alles kijkt. Op een nacht kreeg ik een wonderlijke droom, ik droomde dat God (ja, ik kan het ook niet helpen, hij leek overigens sterk op Danny Kaye tegen mij zei: ‘Anja, je mag nooit vergeten dat er een heel volk is geweest dat het voor elkaar gekregen heeft sinasappels te laten groeien in de woestijn’. Aangezien het inderdaad een wonderlijke droom was bleef deze mij bracht mij er toe te zeggen: ‘goed, we gaan in Almere wonen maar niet in Almere Buiten want dan kun je me wegbrengen’.
Goed, we gaan in Almere wonen maar niet in Almere Buiten want dan kun je me wegbrengen.
Maar ja, hoe gaat dat? We gingen daar toch kijken in Almere Buiten en ons overviel hetzelfde gevoel als in de begintijd in Waterland. We vonden Bloemenbuurt een heerlijke plek ook al moesten de woningen nog worden gebouwd. Er zouden lichte huizen komen te staan en door de wervende folder zag ik voor mijn geestesoog de wijk vol staan met wilde bloemen en planten. Eenmaal weg uit Amsterdam werd ik dan ook overvallen door heimwee. Ja, het was saai ondanks de prettige en leuke buren. En buurvrouw verteld me dat ze een dag tegen haar man zei: ‘o Jan, kom eens kijken er lopen mensen door de straat!’ Het waaide er altijd als de hel en bomen stonden er nog niet. Kortom, ik voelde mij er bepaald niet ‘thuis’. Om mensen te leren kennen ging ik cursussen volgen, naar het Buurthuis enz. De mensen die ik hier ontmoette vond ik vrijwel allemaal zeer plezierige mensen die voor tal van dingen openstonden. Onze verontwaardiging was dan ook groot toen er een artikel in De Groene Amsterdammer verscheen van Guikje Roethof waarin ze de bewoners van Almere wegzette als racisten en fascisten die allemaal gekleed waren in paarse trainingspakken en die uitsluitend pitbullteriers als huisdier hadden. We zegden dan ook onmiddellijk ons abonnement op. Het artikel maakte mij niet alleen boos maar ook bang. Het gevoel kwam in mij boven dat wanneer ze geschreven zou hebben: ‘Amsterdammers, te wapen wij gaan de Almeerders uitmoorden’ ze dan ook gekomen. Het zette mij overigens natuurlijk nog meer aan het nadenken over de eigen vooroordelen t.a.v. Almere, dat was dan wel weer het goeie eraan.
Almere groeide groter zo ook de bomen en het groen. Er kwamen meer winkels, er kwam een nieuwe bibliotheek, een waar lustoord! Helaas verdwenen De Paviljoens waar met grote regelmaat interessante tentoonstellingen waren te zien en ik voelde mij als een vis in het water in dat gebouw. Ik hoop dan ook zeer dat er een museum komt en dan het liefst zoals museum Belverdére te Heerenveen. Inmiddels is de heimwee verdwenen. Ik ben gehecht geraakt aan de stad en aan de polder. Niet meer zo als toen bij het tuinhuisje, maar regelmatig overvalt mij een diep geluksgevoel als ik bij de Kemphaan en die omgeving ben, de Oostvaardersplassen, het Museumbos, de parken. Ik geniet van al het groen en de vele mooie gebouwen die er zijn. En belangrijker nog (voor mij) als ik mijn voordeur opendoen en mijn huis binnenstap dan denk ik: heerlijk, ik ben thuis!
Almere, maart 2018
Dit is het verhaal van: Anja Seite
Lid van: Scripta Manent