In Almere komt een nieuw ziekenhuis en daar is nog geen afdeling oncologie.
Van de medische staf krijg ik het verzoek om deze vanuit de verpleegkundige kant op te zetten.
Er is nog niets bedacht.
Ik schrijf een stuk van drie kantjes, handgeschreven, want computers waren er nog maar een beetje.

Van het Burgerziekenhuis in Amsterdam breng ik met een aantal collega’s op de fiets een paal naar Almere.
Die paal gaat de grond in.
Op die grond wordt gebouwd.
En door dat bouwen ontstaat het Flevoziekenhuis.

Vanuit Amsterdam reis ik elke dag naar Almere met de bus en met de trein.
Ik ben altijd lang onderweg.
Iedereen vraagt me hier te komen wonen.
Maar alle premie-A-woningen in Filmwijk zijn al weg.
Of tenminste, dat denk ik.
Voor één huis krijgen mensen de financiën niet rond.
Een week later koop ik het.
Een balletje kan raar rollen.
Ik kan het huis vanuit het ziekenhuis zien.
Door de ruit van mijn werkkamer zie ik dat de dakpannen erop worden gelegd.

Ik bouw door aan de poli.
Overleg met de arts.
Ga met de apotheker in gesprek.
Welke behandeling gaan we doen?
Dit is wat de patiënt gebruikt.
Ik lees protocollen door, scherp ze aan, stuur ze op.
Tot nog toe doe ik alles alleen.
Maar het werk groeit door, dus vraag ik hulp om alle uitbreidingen in goede banen te leiden.

Steeds als er een nieuwe wijk bij wordt gebouwd, verschuift het systeem.
Waar eerst veel ouderen waren, komen er meer jongeren.
Wat eerst nog in een universitair ziekenhuis gebeurt, is nu hier.
Wat eerst nog een bijzonder is, wordt standaard.

Er verandert zo veel.
Er komt steeds betere technologie.
Nieuwe middelen.
Gespecialiseerde mensen.
Betere behandelingen.
Betere hulp.
Meer tijd om te leven.

Het tempo wordt steeds iets hoger.
Mijn pensioen nadert.
Ik ben in mijn uppie begonnen en zie nu een hele afdeling om mij heen.
Op wintersport besluit ik dat ik stop.

Ik zit in de auto met een vriendin samen.
Ineens breekt de zon door; we zien een prachtige lucht.
Ik stel voor dat we nog even doorrijden naar de dijk.
Zo staan we samen te genieten van het uitzicht.
Het duurt nog geen tien minuten.
Dan is de zon weg en alles is weer bewolkt.
Maar dat beeld, dat pakt niemand me meer af.
Dat heb ik en dat houd ik bij me.

Ik denk dat als je een tijd in de gezondheidszorg hebt gewerkt, jouw ogen echt open gaan.
Als je echt kijkt, zie je van een grasspriet zijn groenheid.
Zie je dat een blaadje anders is, dan een bloem.
Veel mensen racen daaraan voorbij.
Ik hoop dat ik zo lang mogelijk zo helder blijf.
En gezond.
Ik kan wel van alles bedenken over de toekomst. Niemand weet hoe ze eruitziet.
Ze is ongrijpbaar.
Onzichtbaar.
Er kan morgen wat gebeuren met me.
Dat kan, maar dat weet ik niet.
En het is maar goed, dat ik dat niet weet.
Dat zie ik dan morgen wel, of overmorgen.
Ik leef eigenlijk gewoon vanuit het motto: vandaag is vandaag.
Dat heb ik altijd zo gedaan.


Dit is het verhaal van Marjolein.