Scène uit de voorstelling ‘Almere mijn Thuis’:

Naomi

Ik ben aan het werk en ineens word ik gebeld.
Net als ik wil opnemen, stopt mijn ringtone.
Ik kan niet terugbellen, want het was een onbekend nummer.
In mijn pauze gaat mijn telefoon weer.
Hallo?
Spreek ik met Naomi? hoor ik.
Ja, dat ben ik.
Dit is Jeroen van het AZC.
Het AZC gaat sluiten.
Je moet verhuizen.
Verhuizen?
Ja, je hebt 1 dag.
Maar morgen moet ik werken.
Ik kan niet zomaar weg.
Morgen moet je je melden in Almere.
Snel ga ik naar mijn kamer om al mijn spullen te pakken.

Dit is niet de eerste keer dat ik verhuis.
Ik ging van ter Apel naar Amsterdam, van Dordrecht naar Barendrecht, van Den Haag naar ’s-Gravendeel.
Alle spullen de bus in.
Alle spullen de bus weer uit.
Heen en weer loop ik, heen en weer.
Uiteindelijk kom ik aan in Almere.
Met alles wat ik bij me heb loop ik naar mijn kamer.

Het is zo klein!
Letterlijk 2 centimeter.
En het grappig is, ik moet hem ook nog delen.
Met iemand die ik niet ken.
Zo klein.

De allereerste dag dat ik in Almere was, liepen er drie vrouwen langs.
Ik was aan het bellen met een vriend, in het Engels.
Ze dachten daarom dat ik geen Nederlands sprak en ik hoorde ze zeggen:
Waarom is er hier een AZC?
Waar moeten er nu weer vluchtelingen in de stad?
Normaal zitten ze ver weg van het centrum.
En toen zei ik: goedemiddag dames, weet u waar de Hema ligt?
Imagine their faces.

Weet je wat lastig is?
Ze zeggen dat als je je ergens thuis wil voelen, je nieuwe mensen moet leren kennen.
Maar als je in het AZC vrienden maakt, kunnen ze de volgende dag alweer weg zijn of verplaatst.

Ik heb geen keuze waar ik mag zijn.
Anderen bepalen dat voor mij.